Maandag kondigde de Irakese olieminister Hussein Shahristani aan dat
buitenlandse energieconcerns mee mogen dingen bij contracten voor acht olie-
en gasvelden in het land. Voor het eerst in meer dan dertig jaar.
Irak beschikt na Saoedi-Arabië en Iran over de grootste oliereserves in
het Midden-Oosten, met een geschatte voorraad van 114 miljard vaten.
Dagelijks pompt Irak 2,5 miljoen vaten olie op, goed voor 2,7 procent van de
wereldproductie.
Als Irak erin slaagt de productie de komende vijf jaar op te krikken tot 4,5
miljoen vaten per dag, zou dat aardig helpen om de krapte op de mondiale
oliemarkt te verlichten.
De betrokkenheid van buitenlandse concerns bij het verhogen van de
Irakese olieproductie ligt politiek extreem gevoelig. Zeker als het om
Amerikaanse en Britse bedrijven gaat. In de Arabische wereld, maar ook in
het Westen, klinkt nog altijd het verwijt dat het de Amerikanen bij de inval
in 2003 om de Irakese olie te doen was.
Zeker is dat Irak met zijn open houding tegenover buitenlandse
oliemaatschappijen een buitenbeentje is. De afgelopen drie jaar is de
invloed van westerse energieconcerns in olierijke landen sterk
teruggedrongen.
Het Britse BP wordt momenteel vakkundig beroofd van de controle over
een belangrijke dochtermaatschappij in Rusland. Shell moest anderhalf jaar
geleden knarsetandend toestaan dat het de leiding kwijt raakte over een
groot winningsproject bij het Russische Sachalin. En de Venezolaanse
president Hugo Chavez schrapte eerder dit jaar enkele lucratieve contracten
van de Amerikaanse energiereus ExxonMobil.
Intussen staan Shell, Exxon en BP op het punt oliecontracten te tekenen in
Irak. Maar voorlopig ziet het er niet naar uit dat ze daarmee zeggenschap
krijgen over Irakese oliereserves.
Olieminister Shahristani van Irak wil Shell en andere westerse
maatschappijen in eerste instantie voor een jaar inhuren als "technische
dienstverleners". Daarbij zouden buitenlandse concerns geen controle
krijgen over Irakese olie, maar simpelweg een vergoeding in dollars
ontvangen.
Dat is iets heel anders dan zogenoemde 'product sharing agreements' die tot
het eind van de jaren negentig gebruikelijk waren. Dit zijn contracten
waarbij de olie officieel in staatshanden blijft. Maar westerse partners van
staatsconcerns krijgen feitelijk wel controle over een deel van de
oliereserves.
Irak wil in de lente van 2009 een aantal lange-termijncontracten
afsluiten met buitenlandse concerns. Zolang niet duidelijk is onder welke
voorwaarden dat gebeurt, valt niet uit te maken wie als winnaar uit de bus
komt.
Complicerende factor is dat de voornaamste basisvraag nog altijd niet is
beantwoord: van wie is de olie in Irak? Een oliewet die voorzag in een
verdeelsleutel tussen het Koerdische noorden, het sjiitische zuiden en de
soennitische regio rond Bagdad, sneuvelde afgelopen jaar in het parlement.
De grootste olievelden liggen in het Koerdische noorden en het sjiitische
zuiden. Maar de nationale regering in Bagdad wil uiteraard ook een deel van
de oliekoek.
De Koerden zijn inmiddels op eigen houtje begonnen met het sluiten van
oliedeals. Zo kreeg de Zuid-Koreaanse staatsoliemaatschappij KNOC op 21 juni
exploratierechten van de Koerden voor acht velden in Noord-Irak. Dit tot
groot ongenoegen van de centrale regering in Bagdad.
Opvallend is uiteraard dat Aziatische energiebedrijven net zo hard lobbyen als
Amerikanen, Britten, Fransen en Nederlanders. De strijd om schaarse energie
is al lang geen exclusieve zaak meer van westerse grootmachten. De vraag of
olie het hoofdmotief was van de Amerikaanse invasie van 2003, wordt daarmee
ook minder relevant.
Voorlopig is er één zekerheid: zolang Irak een politiek en juridisch
mijnenveld blijft, moeten buitenlandse concerns op hun tellen passen.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl